Over emancipatie, hoop, vriendschap en relaties met Ruth Bruyneel
"Ik zie nog steeds hoe veel vrouwen om mij heen – inclusief mezelf – de ‘stofzuiger’ zijn"
Ruth Bruyneel maakt samen met Bas Van den Bogaert onder de noemer Meurman & de Rudy theater. Het duo schrijft, maakt en visualiseert kleine levensverhalen. Anekdotes en personages die ze verzinnen, belichamen grotere thema's waar we ons als maker en mens vragen over stellen in relatie tot de grotere wereld.
Op Festival Cement speelt hun voorstelling DEVICKY. (wax the pain away): een electro-tragedie op het snijvlak van theater en concert die zich afspeelt in een waxsalon. In de waxsalon van Vicky komen niet alleen haren los, maar ook verhalen die onder de huid verborgen zaten. Al roepend, kreunend en huilend leggen Vicky en haar collega’s vraagstukken over vrouwbeelden, geilheid, huidhonger, zelfliefde en eenzaamheid bloot. Te midden van opzwepende electrobeats, lyrisch gezang en ritmische klankgedichten mist Vicky haar moeder en vraagt ze zich af wat voor vrouw ze is en wil zijn.
We gingen met Ruth Bruyneel in gesprek aan de hand van de Vragen van Frisch. Het zijn geen ja/nee-vragen, maar uitnodigingen tot reflectie. Ze zetten je aan het denken over je overtuigingen, sociale normen en morele dilemma’s.
Wie had je liever nooit ontmoet?
Moeilijke vraag. Er is niemand die ik per se niet had willen ontmoeten, ook al zijn er mensen met wie ik minder fijne ervaringen heb gehad. Maar zelfs die ontmoetingen hebben iets met me gedaan. Toen ik tien was, had ik bijvoorbeeld een jeugdvriendin met wie ik eigenlijk niet zo’n gezonde vriendschap had, besef ik me nu. Achteraf gezien ben ik behoorlijk gemanipuleerd, vooral uit angst om er niet bij te horen. Ik deed dingen die ik anders nooit zou hebben gedaan en kwam in situaties terecht waarin ik me niet prettig voelde, maar als kind deed ik gewoon mee, bang om die vriendschap te verliezen. Ik durfde geen nee te zeggen. Dat heeft me in die periode best verdrietig gemaakt, al liet ik dat de buitenwereld niet zien.
Toch vind ik het moeilijk om te zeggen dat ik haar liever nooit had ontmoet. Want uiteindelijk heb ik daardoor geleerd wat ik niet wil. Ik heb zelf de beslissing genomen om die vriendschap te verbreken en dat was waardevol. Later had ik goede vriendinnen en voelde ik het verschil tussen een echte, gezonde vriendschap en een niet zo gezonde vriendschap.
Het was niet alleen haar verantwoordelijkheid; ik zat er zelf ook in. In die zin was het een wisselwerking.
In elke fase van mijn leven heb ik wel zo iemand gehad, en dat hoort er misschien gewoon bij. Sommige relaties zijn niet fijn of gezond, maar je leert ervan. Die jeugdvriendin was mijn eerste ervaring met een vriendschap die niet goed voelde. Dat zou ik nooit willen uitwissen. Ik heb haar later zelfs nog eens opgezocht.
Wat vervult je met hoop?
Ik geef nu veel les aan jongeren die in de derde klas van de middelbare school zitten en dat vind ik ontzettend fijn. Ze staan nog aan het begin van hun leven, zijn gretig, denken veel na en hebben nog iets speels in zich. Natuurlijk is er ook bezorgdheid over de wereld, maar met hen werken maakt mij optimistisch.
Zelfs als ik toezicht moet houden tijdens examens – twee keer per jaar in een enorme gymzaal – kan ik daar gelukkig van worden.
Al die jonge mensen samen, zich inspannend voor hun examen, terwijl alles nog voor ze ligt. Ze moeten nog zoveel keuzes maken. Dat vind ik prachtig en hoopgevend. Ik ben niet per se pessimistisch, ondanks al het slechte nieuws. Ik zie de uitdagingen, maar ik probeer vooral met mijn leerlingen in gesprek te gaan. Mensen zijn vaak negatief over jongeren, maar dat herken ik helemaal niet.
Daarnaast haal ik ook hoop uit kleine dingen. De seizoenen bijvoorbeeld: het eerste groene blaadje in de lente, de eerste vallende bladeren in de herfst. Dat ritme, die herhaling, geeft structuur aan het leven en troost me. Ook mijn kinderen samen zien spelen in het bos, of hand in hand zien wandelen als een team, geeft me hoop. Dan denk ik: het komt wel goed, ze hebben elkaar.
Heb je medelijden met vrouwen?
Ja, soms wel. Ik vind het lastig om hierover te praten, omdat ik mijn woorden zorgvuldig wil kiezen. Maar ik kan me enorm frustreren over emancipatie. Er is al zoveel veranderd in vergelijking met zestig jaar geleden, maar toch… Ik denk aan mijn grootmoeders, die ik eigenlijk niet goed heb gekend. Dat waren heel verstandige vrouwen, maar ze trouwden jong, kregen snel kinderen en zaten daarna vooral thuis. Ik voel daaronder een ander, niet geleefd leven.
En nu voel ik zelf soms frustratie. Ik heb mogen studeren, ik mag werken, maar ik zie nog steeds hoe veel vrouwen om mij heen – inclusief mezelf – de ‘stofzuiger’ zijn. Niet alleen fysiek, maar ook mentaal.
We ruimen op, verzorgen, vangen verdrietjes op, staan altijd paraat. Mijn lichaam is niet meer helemaal van mij – nu heb ik het over moederschap. En die zogenaamde emancipatie? Ik weet niet of dat écht is, want vrouwen dragen nog steeds een enorme last naast hun werk.
Maar aan wie ligt dat? Soms houden we dit zelf in stand. Ik merk dat ik strenger ben voor mijn dochter dan voor mijn zoon, dat ik sneller sorry zeg, dat ik meer oplos. Zonder te willen veralgemenen, denk ik dat dit iets is wat we generaties lang doorgeven.
Bovendien zijn er zoveel meningen over vrouwen. Over werken, over moederschap, over borstvoeding, over feminisme. We hebben er allemaal een oordeel over. Soms heb ik medelijden met onszelf. Vanochtend kreeg ik een sms van een vriendin: “Misschien moeten we weer meer samenwonen in grotere huizen en elkaars kinderen mee opvoeden, ook als je zelf geen kinderen hebt. Een soort vrouwentribe.” Ik moest lachen, maar ik fantaseer daar ook weleens over. Niet dat mannen er niet welkom zijn, maar een bredere manier van samenleven.
Ik heb trouwens ook last van de ‘hospital fantasy’. Ken je dat? Het idee dat je van de trap valt, iets breekt – niks ernstigs – en een paar dagen in het ziekenhuis moet blijven. Dat je gewoon in bed ligt, op een knopje drukt en iemand brengt je eten. Ik dacht dat dat alleen iets van mij was, maar blijkbaar is dat een bekend fenomeen. Misschien draait het daar allemaal om: nog eens vastgehouden worden. Omzwachteld. Gedragen.
Welke problemen lost een goede relatie op?
Misschien juist het besef dat niet alles opgelost hoeft te worden. Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik negentien was. Ik woonde nog thuis en was me er heel bewust van. Op papier pasten ze perfect bij elkaar, maar ik denk dat ze te veel probeerden op te lossen.
Ik heb dat zelf ook gedaan, uit een relatie gestapt met het idee dat dát de oplossing zou zijn. Maar een relatie is er niet om dingen op te lossen.
Door een relatie leer je dingen over jezelf. Vroeger dacht ik vaak: het ligt niet aan mij, maar aan de ander. Nu besef ik dat het meestal een wisselwerking is.
Ik denk dat we soms een relatie in gaan met de gedachte: we zitten in een moeilijke fase, maar hierna wordt alles beter. Maar een relatie is geen project dat je ‘af’ kunt maken. Je groeit naar elkaar toe, drijft soms weer uit elkaar, en komt dan weer samen. De persoon met wie je bent, kan niet al je problemen oplossen. Maar wat een relatie wél kan doen, is ruimte geven om eerlijk te zijn over wat je echt wil.
Ik geloof dat een relatie kan groeien in communicatie. Dat het rust kan brengen. Zelfinzicht. Een bepaalde harmonie – al is dat niet constant. Misschien is dat het: een relatie is een oefening in aanvaarden. Het idee van een volledig harmonieus, probleemloos leven samen is een illusie. Als je dat blijft najagen, zul je nooit rust vinden. Je komt jezelf altijd opnieuw tegen, in elke nieuwe relatie.
Wat ik wél heb, en wat ik heel waardevol vind, is een ‘gesprekslief’.
Iemand met wie ik kan nadenken over hoe we onze kinderen opvoeden, over hoe we ons verhouden tot de wereld. Dat is voor mij misschien wel de kern van een goede relatie.